Boelhouwer van Beveren werd op 2 mei 1875 geboren in Brouwershaven. Zijn ouders waren Willem van Beveren en Lena Arnold.
Peter Verton schrijft in het boekje “Leendert van de Weele”, over de kindersterfte in dit gezin:
“In het trouwboekje van Willem en Lena werden 16 kinderen opgetekend. Zes ervan bleven in leven. Lena wilde een zoon vernoemen naar haar vader. Tot driemaal toe stierf een jongetje dat Johannes Theodorus was genoemd kort na de geboorte. “Als dat gebeurde”, vertelde Trijntje Anna later aan haar dochters, “dan werden wij, Pieternella, Jacoba, Boelhouwer, Jacob en ik, naar buiten gestuurd om te spelen”. Als dan na enige tijd de hoge gestalte van hun vader in de deuropening verscheen om hen naar binnen te wenken, zeiden ze tegen elkaar met angst in hun stem: “Johannesje dood….?”
Toen er na het overlijden van het derde Johannesje een meisje werd geboren, noemde Lena haar Johanna Theodora. Lena week niet voor de bewering van de buurvrouwen dat de naam van een overleden kind onheil zou afroepen over de nieuwe drager van die naam. Eerder hechtte zij waarde aan de gedachte dat niet alleen haar vader, maar ook de overleden broertjes voortleefden met die naam. Johanna Theodora werd in de winter geboren. Het lukte Lena met veel zorg, daarbij verwarmd door in doeken gewikkelde strijkijzers, in leven te houden. Weer werden Willem en Lena beproefd. De kleine Johanna Theodora overleed op vijfjarige leeftijd. Toen twee jaar later een meisje werd geboren, kreeg die weer de naam Johanna Theodora. Deze jongste zus van Boelhouwer is 77 jaar geworden.”
Ik kende “Tante Jo” als een stoere vrouw met een gulle lach.
Boelhouwer had drie zussen boven hem. Pieternella was vier en een half jaar ouder, Trijntje was drie jaar ouder en Jacoba was anderhalf jaar ouder dan hij. Na Boelhouwer (1875) kwam Anna die als baby stierf. Toen Boelhouwer ongeveer tweeëneenhalf jaar was stierf zijn zus Trijntje. In datzelfde jaar kreeg hij een ander zusje: Trijntje Anna. In 1879 werd Johannes Theodorus geboren die ook als baby stierf. Ook Anna stierf als baby in 1880. Het nieuwe broertje Johannes Theodorus stierf als baby in 1882.
Op 12 dec. 1882 wordt zijn broertje Jacob geboren.
Na een doodgeboren jongetje werd Johanna Theodora geboren. Dit zusje stierf in 1895. Ten slotte kwam in 1897 Johanna Theodora.
Boelhouwer is er dus als 20-jarige getuige van geweest dat 7 broertjes en zusjes stierven. En dan ontbreken er nog 3 kindernamen, want Peter Verton schrijft dat het trouwboekje 16 kinderen telt. Wat doet dat met iemand? Wat doet dat met een gezin?
Iets ervan klinkt door in het briefje dat zijn moeder schreef ter gelegenheid van de 11e verjaardag van Johanna Theodora.
Brouwershaven zaterdag 14 augustus 1909
Lieve Johanna,
Ik was blij uw briefje te ontvangen want het duurde zoo als ik dacht al zoo lang eer ik wat van u hoorde Ik begon al te denken dat u door de drukte al niet meer om ons dacht maar jawel hoor daar kwam toch een briefje
Ik was blij te vernemen dat u gezond was en dat u het goed naar u zin had, maar nu zal ik eerst met het doel van schrijven voor de dag komen
Nu Johanna ik feliciteer u met uw verjaardag ook uw vader en Jacob feliciteren u met uw verjaardag en wij hopen dat de Heere geven mag dat jij nog lang gespaard mag blijven en uw jaardag nog dikwijls beleven mag.
Wat is God nog goed en dat hij u nog zoolang heeft willen sparen want gij zijt nog wel jong maar de Heere had u toch ook weg kunnen nemen heb je daar wel eens over gedacht wat of God nog goed is om u nog zoo lang te willen sparen en heb je de Heere er al eens voor gedankt.
Ik moet u ook feliciteren voor Boel en Cornelia. De kleine zus rijst alleen al op en dan staat ze zoo. Het is toch zoon lief kind.
Nu Johanna dat is nu de eerste verjaardag dat ge van huis zijt.
Ik zal weer blij wezen als gij tehuis zijt hoor ik vind het niets gezellig ik ben soms geheele dagen alleen en dan is het net of ik u uit school tehuis wacht.
Nu ik hoop dat de Heere u en ons allen zolang mag sparen dat wij u weer gezond zien zullen de tijd begint al op te schieten
Nu ga ik maar eindigen want ik moet voor Trijn er nog wat bij doen.
Nu dag Johanna past maar goed op groet uw kameraatje van mij en weest verder hartelijk gegroet van uw liefhebbende vader en moeder en ook van uw broeders.
Zoo blijf ik uw moeder
L. van Beveren – Arnold
Van de jeugd van Boelhouwer weet ik niet veel. Hoewel er in die tijd nog geen leerplicht was zal hij wel naar de openbare school zijn geweest, want de school met de Bijbel kwam pas in 1895. In de praktijk betekende het vaak dat de jongens vooral ’s winters naar school gingen. Hij heeft er ieder geval prachtig leren schrijven, er is van hem een sollicitatiebrief bewaard in een zeer regelmatig handschrift. En na schooltijd zal hij zijn vader geholpen hebben met van alles. Meevaren als vissersknecht of meehelpen in de kuiperij aan huis. Leren om netten te breien enz. Later blijkt Boelhouwer bevriend te zijn met Jan Otte. Boelhouwer had een rustig karakter, hij was geen “Noorman” zoals zijn vader. Er zijn van Boelhouwer geen kwajongensstreken bekend. Wel van zijn zeven jaar jongere broertje Jacob.
Peter Verton beschrijft dat als volgt:
“Samen met zijn vriend Jacob van Beveren zat Leendert in de zesde klas en ze hadden de meester boos gemaakt die hen veroordeelde tot schoolblijven en strafwerk schrijven. De meester ging om 4 uur naar huis, deed de schooldeur op slot en zou wel zien wanneer hij terugkwam om de belhamels los te laten. Het schoolgebouw had alleen heel hoge ramen, dus ontsnappen was onmogelijk. Maar, de meester had iets over het hoofd gezien. Het toilet van de school bestond uit een houten zitting met een los deksel erop en met een gat erin, waaronder een tonnetje stond dat een keer per week werd geleegd. Het legen vond plaats door een deurtje in de buitenmuur van het toilet. Toen de meester zijn hielen had gelicht, doken Jacob en Leendert in het toilet, schoven met hun neus dicht, het tonnetje opzij, lieten zich door het deurtje van de poepdoos zakken, deden van binnenuit het deurtje open en kropen naar buiten. Daarna, deksel op de doos, tonnetje op zijn plaats, deurtje dicht en de vogels waren gevlogen. “Ha, ha, die meester, wat zal hij ons missen…”
Later toen het duo 13 jaar was, kreeg de moeder van Leendert bezoek van Van ’t Hof de koddebeier, wiens manier van praten, met zijn hazenlip, vaak werd nagedaan. “Vrouw van der Weele, weet je wel dat je zoon samen met die jongen van Van Beveren in de dakgoot van de kerk loopt? Als hij eraf valt, breekt hij zijn nek. En naar mij luistert hij niet.”
Het ruime huis aan de haven gaf aan dat er een zekere welstand was.
Van het gezin Van Beveren wordt een beeld geschetst in het bovengenoemde boekje. (Leendert had een oogje op de zus van Boelhouwer.) “Maar het ging hem om de rijzige jonge vrouw met het ravenzwarte haar en de rustige helder blauwe ogen aan de Zuidzijde van de haven, Trijntje Anna van Beveren. Trijntje Anna, geboren op 3 december 1877 was naaister van beroep; ze gaf ook les in de naaldvakken. Als ze de deur uitging om stof te kopen of les te geven, droeg ze witte handschoenen. Ze was dan ‘mejuffrouw Van Beveren’. Trijntje Anna kwam uit een respectabele familie, haar ene grootvader was loods, de andere slager. De Van Beverens zeiden dat niet, maar het was duidelijk dat zij zich tot een andere stand rekenden dan waartoe de Van der Weeles behoorden.” Een andere bron zegt: “dat ze hoogmoedig waren, want ze lazen boeken”.
Na 1870 (de opening van de Nieuwe Waterweg) trokken de meeste rijke families weg uit Brouwershaven en de achterblijvers moesten zich zien te redden met visvangst, garnalenvangst en het inmaken van vis, mosselen en gepelde garnalen. Het gezin van Willem en Lena bleef in Brouw. Maar een aantal ooms van zijn vaders kant vertrok en zijn jongere broer Jacob verliet Brouwershaven en ging werken bij de douane.
Boelhouwer bleef in Brouwershaven en werd varensgezel en visser.
Hij vervulde zijn dienstplicht bij de marine. Van hem is zijn conduiteboekje bewaard gebleven.