Door de Belgische afscheiding was Antwerpen geen Nederlandse haven meer en de doorvoer naar het Duitse Roergebied werd steeds belangrijker. Rotterdam werd een wereldhaven en de schepen werden steeds groter.

De toegangswegen tot de Rotterdamse haven, de Brielse Maas en het Goereese Gat werden door verzanding ondieper, zodat de grotere schepen het diepe Brouwershavense Gat binnenliepen. Het dichtslibben ging met ongeveer 5 cm per jaar, dat is 1 meter in 20 jaar!

De Nederlandsche Handelmaatschappij schreef voor dat schepen met een diepgang van meer dan 55 decimeter dit zeegat moesten kiezen om vervolgens door de binnenwateren naar Rotterdam te varen. Echter, diepgaande, zwaar geladen schepen konden deze wateren niet bevaren. Daarom moest een deel van de lading worden overgeladen in lichters, die wel binnendoor konden, wat voor vele gelichte, grote schepen ook mogelijk was. De grootste vaartuigen bleven op de rede van Brouwershaven liggen, gemeerd aan een der vele duc-d’alves, wachtend op een retourvracht.

Passagiers voor Indië kwamen meestal pas in Brouwershaven aan boord, daar de reis over land daarheen geriefelijker was dan een bootreis door de binnenwateren, die door tegenwind soms vele dagen kon duren. Ook het tijdstip van vertrek vanuit Brouwershaven was afhankelijk van het weer.

Dit alles gaf veel bedrijvigheid en werkgelegenheid.

In 1826 bleek behoefte te bestaan aan een reddingboot en om het binnenvaren te vergemakkelijken werd het zeegat in 1838 voorzien van betonning.

Loodsen en douanebeambten deden hun intrede, evenals scheepsagenten en een agent van de Nederlandsche Handelmaatschappij. Er werden tal van consulaten gevestigd. Schepelingen werden gecontroleerd op besmettelijke ziekten en zo nodig afgezonderd in een quarantainegebouw. 

Bemanningen van schepen, die op vracht of beter weer lagen te wachten, zochten vertier in de stad, zodat het aantal cafés toenam tot 26. 
Voor passagiers die over land kwamen werden enkele grote huizen verbouwd tot hotels. Nieuwe bouwwerken verrezen zoals het kantoor van het Loodswezen en het Tonnenmagazijn. 

Het ging Brouwershaven economisch voor de wind. Er kwam als eerste in Nederland telegraafverbinding met Rotterdam. In 1839 ankerden al 14 Oost-Indiëvaarders op de rede. Maar als in 1870 het plan van Pieter Caland om Rotterdam een open verbinding met de zee te geven – de Nieuwe Waterweg -, wordt uitgevoerd, glijdt Brouwershaven terug in de vergetelheid.

Toen er steeds minder schepen op de rede verschenen moesten de vissers zich weer toeleggen op de visserij. Er werd veel rog gevangen en voor gezouten garnalen bleek in Engeland een goede afzet te bestaan. Men verzond deze in manden naar Rotterdam, van waar ze per schip naar Londen gingen.

Om meer werkgelegenheid te scheppen werd ook opgericht de “Brouwersche Inmakerij”, gevestigd in de Poortdijkstraat, die vis, mosselen en gepelde garnalen inblikte 

Het pellen van garnalen als huisarbeid is een belangrijke bron van inkomsten geweest voor veel Brouwse gezinnen. Deze verse gepelde garnalen werden voornamelijk geëxporteerd naar België en later ook naar Frankrijk.